Die arme Pieter Bruegel. Moet hij op zijn oude dag nog horen dat hij “een iconisch beeld” van heksen gecreëerd heeft: lelijke vrouwen met wapperende haren die in kookpotten roeren en op bezemstelen vliegen.

“Wat is dat voor flauwekul”, moppert hij. “ik heb niets gecreëerd, ben van aloude beelden uitgegaan. Hebben jullie geen ogen in je hoofd? Mijn gravures zijn onschuldig vergeleken met de prenten die Albrecht Dürer en vooral Hans Baldung Grien al ver vóór mijn geboorte maakten. En wat dachten jullie van de verhalen die over toverij de ronde deden? De bijbel staat er vol mee. Vertel mij dus niet dat ik die beelden gecreëerd of gebundeld heb. In mijn oeuvre nemen de gravures over bedrog en magie maar een bescheiden plek in. Het ging me niet om heksen. Ik probeer iets heel anders aan de kaak te stellen. De strijd tussen licht en duisternis en hoe mensen in de ban zijn van illusies. Daar gaat mijn ‘Keisnijding oftewel de heks van Malleghem’ (1559) over. Dat jullie dit niet zien!”

“Ook in de gravures over de H. Jacobus en de magiër Hermogenes belicht ik de strijd tussen goed en kwaad. In het licht dat de H. Jacobus uitstraalt, legt de magiër het loodje. Ik geloof helemaal niet in heksen of magie, wel in duistere krachten. Ik zie dat mensen in de ban zijn van geld en foute denkbeelden. Mij gaat het om het licht: het licht van Christus, het licht in de schepping. Waarom hebben jullie daar geen tentoonstelling aan gewijd? Het licht bij Pieter Bruegel! Dat zou een publiekstrekker zijn. Bij ‘de heksen’ (van Bruegel kan ik niet schrijven, mijn naam wordt gebruikt om publiek te trekken) zag ik vooral verbazing en ontreddering bij de toeschouwers. Natuurlijk kunnen ze niets met jullie fragmentarische reconstructie. Zien jullie niet dat ik het thema van toverij en magie als een vorm van beeldspraak presenteer?”

Bruegel wordt stil. Hij kijkt in de verte en zegt uiteindelijk: “Weet je, toverij zoals het hier voorgesteld wordt, leefde niet onder de mensen. Dit veranderde toen toverij een misdaad werd. Alleen al aan dit zinnetje is af te lezen dat dit concept van toverij van bovenaf was uitgevonden. Door machthebbers, theologen en juristen. In de Nederlanden namen de Bourgondische hertogen het voortouw.”

“Waarom? vraag je. Wel heel simpel, zij noemden toverij majesteitsschennis en dat gaf hun het recht om alle gangbare rechtsregels te negeren. Zo konden zij hun rechtsdomein uitbreiden.” “Aan de ontreddering bij wetshandhavers en rechtbanken zie je dat ze niets met deze ‘misdaad’ aankonden, het paste totaal niet in hun wereldbeeld. Maar door de druk die er van bovenaf op lag, moesten zij met deze nieuwe ‘realiteit’ leren leven. En ze wisten niet hoe. Vandaar dat de verhoren buitengewoon wreed waren. De martelingen waren zo pijnlijk dat mensen uiteindelijk alles bekenden wat de onderzoekers hen ten laste legde. De vonnissen waren even wreed.”

“Deze gruwelijkheden zijn in tentoonstelling niet invoelbaar. Omdat het accent te zeer op het ‘leuke en aparte’ ligt: de plaatjes. De toverijprocessen waren schokkend. Verspreid over tijd en ruimte zijn in heel Europa tussen 1450 en 1700 100.000 tot 200.000 mannen en vooral vrouwen vervolgd. De helft hiervan is ter dood veroordeeld. Dit zijn gruwelijke cijfers. De tentoonstelling belicht niet hoe en waarom deze overtuiging zoveel weerklank kreeg, en ook niet waarom de vervolging in tijd en plaats verschilde. Jullie geven een eenvoudige uitleg: de wereld was in de greep van angst. De ijstijd krijgt een prominente rol toebedeeld. Dit is toch niet serieus te nemen! Alsof mensen zich niet aan nieuwe omstandigheden weten aan te passen.” “Angst die 250 jaar duurt, dat vraagt om uitleg. Vooral als je bedenkt dat de Renaissance, het humanisme en de Gouden Eeuw tegelijkertijd van een bloeiperiode getuigen. En juist in deze tijd van verlichting is van bovenaf dit heksenbeeld gecreëerd. Waarom?”

“Dit was een excellente gelegenheid om het verband te leggen tussen beeldvorming, sociaaleconomische ontwikkelingen en machtsstreven. Daarom is het zo belangrijk om de beeldvorming in haar context te zien. Bij wie leefde haat tegen vrouwen? Welke rol speelden theologen? Wat waren machtspolitieke en juridische factoren? Hoe kan het dat de vervolging het hevigst was in protestantse landen? Dat alles maken jullie niet inzichtelijk.”

“Oh, de tentoonstelling is gebaseerd op een proefschrift? Ik heb dat ingekeken. Ook hier ontbreekt het aan een diepgaande, precieze analyse. Het accent ligt op de afbeeldingen. Aan de gruwelijke realiteit worden maar een paar bladzijden gewijd. De historische reconstructie dient slechts ter illustratie van een thema dat jullie om de verkeerde redenen fascineert.”

“Wat hebben jullie wetenschappers toch een primitief beeld van de Middeleeuwen. Onze wereld was vol kleur en nuance, en net als jullie wereld volop in ontwikkeling. De drukpers was net uitgevonden. Iedereen kon kennis nemen van nieuwe denkbeelden. En er was veel geld in omloop. Mensen moesten zich opnieuw op waarden oriënteren. Net als Jeroen Bosch waarschuw ik mensen dat zij zich niet moeten laten verblinden door illusies. En nu gebruiken jullie diezelfde prenten om mensen in verwarring te brengen. Ik begrijp dat niet. Jullie zijn er toch om mensen te verlichten? Waarom doen jullie dan alsof mensen tussen 1450 en 1700 in de ban van toverij waren?”

“In de tentoonstelling wordt de toeschouwer de meest elementaire informatie onthouden. De op- en bijschriften van gravures zijn niet eens vertaald. Zo maak je het mensen onmogelijk om zelf tot een oordeel te komen. En creëren jullie illusies. Precies datgene waar jullie mij en de Middeleeuwen van beschuldigen. Dat is treurig.”

“Ik verlangde ernaar om mensen naar het licht te leiden, en jullie zetten mensen op het verkeerde been. Maar wie weet, brengen mijn woorden jullie tot inkeer. Ik verheug me op de tentoonstelling ‘Het licht bij Bruegel’. Wat zal het een feest zijn om de verwondering op de gezichten van toeschouwers te zien! Hun een gevoel te geven voor het goede, het ware en het schone…”