Geschiedenis van het sociaal werk
De Industriële Revolutie gaf de economie een grote impuls. Tegelijkertijd luidde zij voor ongeschoolde arbeiders een periode van ongekend verval in. De benarde omstandigheden waarin zij leefden, vormden voor menig weldenkend mens een wake-up call. De roep om een ethisch reveil klonk in kerkelijke kringen: gaarkeukens en andere initiatieven zagen het daglicht. Zo komt het nieuwe sociaal werk op gang. Met hulpgevende instanties en zelfhulp: de vele coöperaties die mensen zelf oprichten voor betere woningen en sociale voorzieningen. De bewustwording leidt tot politieke acties die – uiteindelijk – in wetgeving vertaald worden. In deze lezing belichten wij de interactie tussen noden en acties èn moraal en hulpverlening. En geeft een beeld van de fasen en patronen in het sociaal werk.
Sociale wetgeving na de Tweede Wereldoorlog
Eind jaren veertig is er aandacht voor de sociale zekerheid en het maatschappelijk werk: de miserabele toestanden in achterbuurten moeten worden aangepakt, mensen moeten fatsoenlijk kunnen leven. De regering is optimistisch over de maakbaarheid van de samenleving. Er komt een Ministerie van Maatschappelijk Werk. In 1963 loodst minister Marga Klompé (foto) de Algemene Bijstandswet door de Tweede Kamer. In deze lezing onderzoeken we de fasen die de sociale zekerheid en het maatschappelijk werk na 1945 hebben doorgemaakt.
Methodieken binnen het sociaal werk
Het sociaal werk stond voor de grote uitdaging om methodes van aanpak te ontwikkelen die in de praktijk werken. In de anderhalve eeuw dat het sociaal werk actief is, heeft men diverse methodes kunnen testen. Langzamerhand is duidelijk wat werkt voor wie. Vanuit dit gezichtspunt is het interessant om naar de sociale hulpverlening binnen de Wmo te kijken. Hoe functioneren de wijkteams in de praktijk? En hoe gaat het met Welzijn nieuwe stijl dat de eigen kracht van burgers wil versterken?
De participatiesamenleving in historisch perspectief
De Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) presenteert het aloude nabuurschap als een pasklaar antwoord op de huidige zorgproblematiek. Maar is nabuurschap zo maakbaar als hier wordt gesuggereerd? In deze lezing plaatsen wij het buurtleven in historisch perspectief. De sociale cohesie is in de loop der tijd ingrijpend veranderd. Van sterk geografisch bepaald naar eigen kring en netwerk, ook binnen de buurt. Dit laat onverlet dat veel mensen zich inzetten voor de samenleving. Het verenigingsleven, culturele ontmoetingscentra en zorginstellingen bestaan mede dankzij de grote inzet van vrijwilligers. Toch vraagt de overheid meer sociale betrokkenheid. Waar heeft de Wmo het meest kans van slagen? Wat zijn knelpunten? Is een participatiesamenleving van bovenaf af te kondigen?
De visie achter de Wmo
De herzieningen in de sociale zorg zijn zo ingrijpend dat van een fundamentele koerswijziging gesproken kan worden. Wat zijn de drijfveren? Is er sprake van een overkoepelende en opbouwende visie? En zo ja, waar is die op gebaseerd? En hoe krijgt die vorm, op papier en in de praktijk?
Uitdagingen voor het huidige sociaal werk
Burgerschap en barmhartigheid zijn hoogst actuele begrippen nu de overheid de burger steeds meer verantwoordelijk maakt voor zijn eigen welzijn en dat van zijn buren. De verzorgingsstaat is op zijn retour, het participatiemodel is afgekondigd. Burgers moeten zich heroriënteren op hun sociale functioneren, gemeenten staan voor een zware opgave. Van ons allemaal wordt meer inzet verwacht. Maar hoe haalbaar zijn die verwachtingen? Zeker voor achterstandswijken moeten daarbij vraagtekens worden geplaatst. Hier is relatief veel werkloosheid met alle spanningen van dien. Toch wordt juist van deze burgers eigen kracht en interculturele interactie verwacht. Hoe is hier van onderop en in goed overleg een passend antwoord te formuleren? Wat heeft de Presentiemethode te bieden?
Solidariteit en de participatiesamenleving
De onderlinge solidariteit is in de laatste decennia ingrijpend veranderd. Mensen zijn zich sterker op de eigen kring gaan richten. Toch is Nederland nog steeds kampioen vrijwilligerswerk. Desondanks vraagt de overheid meer betrokkenheid bij medemens en samenleving. Is een participatiesamenleving van bovenaf af te kondigen?
Empowerment: sociaal kapitaal en eigen kracht in achterstandswijken
Sommige mensen hebben vanuit zichzelf het vermogen om constructief en zelfbewust in het leven te staan. Maar niet iedereen functioneert goed in een klimaat waarin de survival of the fittest de toon zet. Compassie en solidariteit zijn een noodzakelijk tegenwicht. Een constructieve omgeving helpt mensen om aanknopingspunten te vinden hoe zij – in overeenstemming met hun wezen, talenten en aanleg – hun leven vorm kunnen geven. Soms is één inspirerend mens al voldoende.
In deze lezing kijken we naar de methodes die in de laatste 150 jaar ontwikkeld zijn om mensen uit achterstandswijken te ‘verheffen’. (H)erkent de hulpverlening het zelfbeeld van mensen? Draagt zij bij aan hun persoonlijk, emotioneel en sociaal kapitaal, aan dat wat tegenwoordig ‘empowerment’ genoemd wordt? En hoe staat het met hun kansen op de arbeidsmarkt? Dat zijn de vragen waar het nu om gaat.
Een nieuwe sociale kwestie?
De Wmo vraagt van ons allemaal meer maatschappelijke betrokkenheid en meer inzet. Naar verwachting is minstens 15 procent van de bevolking hier niet toe in staat. Wat voor consequenties heeft het nieuwe sociale beleid voor hen? Gaan we het in Nederland met elkaar redden of zijn we op weg naar een nieuwe ‘sociale kwestie’, naar een samenleving met een duidelijk aanwezige onderklasse? Wat kunnen wij leren van de sociale geschiedenis?
Voor wie werkt de doe-democratie?
De doe-democratie is in opkomst: actieve burgers komen met initiatieven voor buurt en samenleving. Vaak nemen relatief hoogopgeleide en welvarende burgers het voortouw. Zij kennen de kanalen, spreken de ambtelijke taal en profiteren het meest van leefbaarheidsbudgetten.
Mensen onder modaal voelen de implicaties van de nieuwe sociale wetgeving aan den lijve: hun lasten zijn ongekend hoog. Heeft de doe-democratie oog voor hen? Hoe kan vertrouwen groeien?
Het antwoord op deze vragen moet mede gebaseerd zijn op een structurele analyse van het huidige onbehagen over de (gemeente)politiek. Is er ruimte voor inspraak en inbreng van (helemaal) onderop?
Is de zorg in goede handen bij de gemeente?
Vanaf 1 januari 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor de zorg bij de gemeenten. Die zouden “dichter bij de burger staan dan de centrale overheid”. Klopt deze vooronderstelling? Na de Tweede Wereldoorlog ging het Rijk de sociale wetgeving centraal regelen omdat gemeenten de sociale wetgeving naar eigen inzicht interpreteerden. Dit leidde tot willekeur. Is dit nu fundamenteel anders? En hoe is nu een duurzaam breed draagvlak voor sociaal beleid te creëren?
Het gaat om nieuwe communicatielijnen: wat kunnen burgers doen om hun gemeenten bij de les te houden? En wat kunnen gemeenten doen om hun burgers bij het besluiten te betrekken? Wat is er nodig voor een positieve interactie?